Hoe meten we de hoeveelheid voeding bij kwetsbare mensen? Wonderlijke verschillen

Waarom meten we bij kleine kinderen nadrukkelijk hoeveel voeding ze per dag binnen krijgen, terwijl we dit van kwetsbare ziekenhuispatiënten veelal niet weten? Is het minder belangrijk of hebben we er in het ziekenhuis nog geen oplossing voor?

Bij het terugdringen van afval bij klaargemaakte maaltijden in een ziekenhuis werd men zich bewust dat diëtisten bij een deel van de patiënten wel adviezen geven over gezonde voeding, maar dat ze op patiëntniveau geen zicht hebben op de daadwerkelijk genuttigde maaltijd. Hoeveel heeft de patiënt nou echt gegeten van het bedoelde en klaargemaakte eten? Geen idee!

Is dat niet wonderlijk, afgezien van de praktische bezwaren om het goed te meten?

Bij pasgeboren babies/kinderen is het immers vanzelfsprekend dat ouders nadrukkelijk volgen hoeveel een kind daadwerkelijk aan voeding binnen krijgt. Bij borstvoeding volg je de ontwikkeling van het gewicht, bij flesvoeding volg je hoeveel een kind daadwerkelijk heeft gedronken. Dus voor alle duidelijkheid: je volgt niet hoeveel flesvoeding er was klaargemaakt, maar vooral hoeveel het kind echt heeft gedronken. Logisch, toch? Want je weet dat goede en voldoende voeding belangrijk is voor de ontwikkeling van het kind in deze kwetsbare periode.

Geldt dat niet soortgelijk voor patiënten die in een levensperiode verkeren waarin ze uiterst kwetsbaar zijn en waarbij (naast goede zorg en rust) ook goede en gezonde voeding een belangrijke impuls kan geven aan herstel? Wordt die vraag hardop gesteld bij deze patiënten in uw ziekenhuis?

Als die vraag wordt gesteld en het antwoord hierop “ja” is, dan is het tijd om hierbij vanuit kwaliteit eens rustig stil te staan. Want het is natuurlijk vanuit het bestaande systeem niet eenvoudig om dit wel goed in beeld te krijgen voor alle patiënten per patiënt per dag. Maar dat hoeft ook niet. Wel kan het dan voor groepen van kwetsbare patiënten de moeite lonen om in samenwerking van patiënten en hun naasten, diëtisten, facilitaire dienst en verpleegkundigen samen te onderzoeken hoe beter zicht te krijgen op de daadwerkelijke voedingsinname, m.a.w. wat er wel kan. Dan komen er vast creatieve tijdelijke oplossingen die meer informatie (en bewustwording) geven dan de huidige situatie. Langs zo’n pad kan een nieuwe leercurve ontstaan.

Ger Haan