Automatische piloot
In ons eigen dagelijkse leven hebben we routines opgebouwd als het gaat om opstaan, ontbijten, tanden poetsen, klaarmaken voor de dag, en ga zo maar door. Dat doen we omdat het heel veel energie en aandacht zou vergen om elke dag opnieuw weer “het wiel uit te vinden”. We maken zogezegd gebruik van een automatische piloot. Datzelfde gebeurt bijvoorbeeld in het verkeer. Een ervaren rijder (of wielrenner, zoals in de Tour de France) heeft zijn automatismen ontwikkeld. Daardoor kan hij uren rijden zonder constant in een gespannen toestand te verkeren: in de routine ontstaat een ontspanning met als het goed is ook een vorm van alertheid. Als er echt iets bijzonders gebeurt (iemand valt vlak voor je, of slaat over de kop), dan wordt die speciale situatie in een split-second herkend waardoor direct de routine wordt losgelaten. In die situatie ben je in staat om buiten de gebaande paden je weg te vinden.
In de gezondheidszorg geldt voor veel professionals ook dat ze in hun dagelijkse ritme een vorm van een automatische piloot hebben ontwikkeld. Ook hier geldt dat het leven wel heel stressvol zou zijn als er geen herkenbare patronen zouden bestaan. Dat geldt in meerdere of minder mate zowel voor een verpleegkundige op een reguliere afdeling als op een SEH, dat geldt voor een huisarts en voor een neurochirurg. Ieder op zijn manier in zijn dagelijkse leven.
Switchmoment
Maar hoe zorg je er nu voor dat je in die dagelijkse routines toch een staat van alertheid behoudt? Als verkeersdeelnemer onderken je vast wel dat je bij langdurig rijden in hetzelfde tempo ook enigszins weg kunt zakken in je alertheid. Je dommelt als het ware enigszins in. Dat is voor een professional in de zorg niet anders. Via testuitslagen en meetapparatuur kunnen piepsignalen de professional ondersteunen in het weer alert worden. Maar ook dat heeft zijn grenzen. Ik geef het je te doen om tijdens een spreekuur van enkele uren alert te blijven op uitzonderingen met om de 10 minuten een nieuwe patiënt waarvan 90% min of meer voorspelbaar verloopt voor je. Ik vind het knap dat artsen en verpleegkundigen daar veelal toch in slagen. En zij hebben in de regel geen copiloot naast zich.
Cliënt/patiënt als copiloot
Voor cliënten/patiënten geldt veelal dat zij de contacten met professionals als relatief zeldzaam ervaren, zeker in de 2e lijn. Dat impliceert dus een onevenwichtigheid, want voor de professional zijn die contacten in hoge mate een dagelijkse routine. Waarbij een overgroot deel (80-95%) door hem kan worden ervaren als standaardsituaties, met dus ook een vorm van routinegedrag.
Als patiënt wil je erop kunnen vertrouwen dat de professional in jouw situatie zeer alert reageert op jouw situatie. Maar wat als je je zou realiseren hoe het leven van die professional er gedurende de dag uit ziet? Zou je de arts of verpleegkundige kunnen helpen wanneer hij wel of niet superalert moet zijn?
Stel je komt als patiënt al jaren in hetzelfde ziekenhuis voor hart- en vaatproblemen en voor kanker. Je hebt in de loop der jaren ervaren dat het team jouw situatie goed kent, ook in zijn samenhang. Maar nu kom je vanwege een val bij de afdeling orthopedie. Je kunt denken dat die arts ook goed op de hoogte is van jouw situatie, met alle ins en outs. Maar ondanks alle goede bedoelingen van een EPD geldt toch dat de betreffende arts minder goed op de hoogte is dan jij wellicht zou willen en zou denken. In zo’n situatie kun je ook zelf de verantwoording nemen om hem heel actief te wijzen op de bijzonderheden die er mogelijk spelen. Daarmee help je elkaar.
Een ander voorbeeld is de keuze wat te doen nadat diverse behandelingen bij kanker niet hebben aangeslagen en je komt in gesprek over het vervolg. Veel artsen staan automatisch in de stand van welke mogelijkheden er nog wel om te behandelen. “Ik zie nog één mogelijkheid”. Het kan helpen om als patiënt ook nadrukkelijk de optie “niets doen” in zo’n gesprek in te brengen. En je te realiseren dat dit voor menige arts toch een moment van rust en reflectie vereist voordat hij daar zelf aan toe komt. Een moment dat in het dagelijkse ritme overdag niet altijd beschikbaar is in een hectische ziekenhuisomgeving. Terwijl dat in de omgeving van een hospice bijvoorbeeld weer juist een standaardsituatie kan zijn.
Conclusie
De overgang tussen standaardsituaties die het grootste deel van de dag voorkomen in het leven van een zorgprofessional en een speciale situatie vraagt een alertheid. Menselijkerwijs kan die zorgprofessional niet op elk moment even scherp zijn. Het zou goed zijn als cliënten/patiënten zich dit zouden realiseren. Patiënten (en hun omgeving) kunnen zorgprofessionals hierin ondersteunen door zelf heel alert te blijven in hun eigen situatie en hun eigen specialties in te brengen in het gesprek. Zij fungeren dan min of meer als copiloot.
Ger Haan