Governance: de raad van toezicht van de stichting

Mijn oog viel op het proefschrift van M.J. van Uchelen-Schipper, De rol en positie van de raad van toezicht van de stichting.[1] Het proefschrift geeft een tour de horizon van de ontwikkelingen van het interne toezicht bij stichtingen, met daarbij aanbevelingen.

Het stichtingenrecht stamt uit 1956 en is opgezet rond een bestuur zonder een raad van toezicht. Maar anders dan toen hebben de meeste stichtingen nu een governancemodel van een bestuur en een raad van toezicht. Niet voor elke stichting ligt een raad van toezicht voor de hand. Vele stichtingen functioneren prima met een meerhoofdig bestuur. Stichtingen kunnen ook een raad van advies hebben. Maar áls er sprake is van een raad van toezicht, dan stelt de auteur dat het de hoogste tijd is dat de taak en de bevoegdheden van de raad van toezicht van de stichting wettelijk worden geregeld. Terecht naar mijn mening. Tegenwoordig worden grote maatschappelijke belangen behartigd door gebruik te maken van de stichting als rechtsvorm. Denk aan de zorgsector en de sociale woningbouw.

Het ontbreken van een wettelijke kader voor intern toezicht heeft in zelfregulering geresulteerd waarmee per sector min of meer dezelfde wettelijke regels worden toegepast als die welke gelden voor het vennootschapsrecht. Maar interne toezicht voor stichtingen met een maatschappelijk impact is té belangrijk om over te laten aan zelfregulering. Het is inderdaad nodig om de wettelijke regels inzake interne toezicht te moderniseren.

Er is  wetgeving op komst. Het wetsvoorstel Wet bestuur en toezicht rechtspersonen zal de bepalingen die gelden voor bestuurders en commissarissen van naamloze en besloten vennootschappen toepassen op bestuurders en toezichthouders van stichtingen en verenigingen.[2] Volgens de wetgever is het van groot belang om zulke bepalingen te uniformeren, ongeacht de vorm van de rechtspersoon. Temeer, omdat óók een stichting of vereniging een belangrijke onderneming kan voeren die wat betreft maatschappelijke impact niet onderdoet voor de ondernemingen van grotere naamloze of besloten vennootschappen. Dit wetsvoorstel is een voorbeeld van hoe we als samenleving stichtingen en verenigingen steeds meer gaan zien als onderdeel van ‘het reguliere bedrijfsleven’.

Maar met paste/copy van de toezichtregels van het vennootschapsrecht op stichtingen zijn we er niet. De aard van de onderneming van de stichting kan behoorlijk afwijken van die van een  kapitaalvennootschap. Net zoals een vennootschap kan ook een stichting winst nastreven, maar het doel van dit winststreven is niet om winst uit te keren aan stakeholders. Het winststreven zal ook niet de primaire drijfveer zijn van de stichting. Ook de aard en de betrokkenheid van de stakeholders van een stichting kan afwijken van die van een kapitaalvennootschap. Een te introduceren wettelijke toezichtskader voor stichtingen dient rekening te houden met het typische van de stichting.

Van Uchelen-Schipper stelt dat omdat de stichting sowieso het stichtingsdoel moet nastreven, het daarom overbodig is om bijvoorbeeld nu in sectorregels – en ik veronderstel later in wetgeving –het maatschappelijk belang als afzonderlijk richtsnoer voor bestuurders en toezichthouders te noemen. Ik denk hier anders over. Ik zie namelijk wél toegevoegde waarde. Het maatschappelijk doel is ruimer dan het enge stichtingsdoel. Neem als voorbeeld de jeugdzorg, waar momenteel de sector anders geordend wordt. Het dienen van dit ruimere maatschappelijk doel hoeft niet overeen te komen met het behartigen van het enge stichtingsdoel. Dat bestuurders en toezichthouders hierdoor voor dilemma’s worden gesteld is evident. Het is beter om dit onder ogen te zien en te bespreken.

Stichtingen vervullen een belangrijke rol binnen onze maatschappij. Het is daarom goed om kritisch stil te staan bij de rol en positie van de raad van toezicht van de stichting.

Henry Goverde


[1]. M.J. van Uchelen-Schipper, De rol en positie van de raad van toezicht van de stichting, (Instituut voor Ondernemingsrecht nr. 112) (dissertatie Utrecht), Deventer, Wolters Kluwer 2018.

[2]. Wetsvoorstel 34.491 momenteel in behandeling bij de Tweede Kamer. Voor een behandeling van het wetsvoorstel zijn mijn eerdere bijdrage.